WIE HET HEIL NASTREEFT

Wie het heil nastreeft   moet zo handelen:
 hij/zij moet energiek, rechtschapen
en onverstoorbaar zijn,
maar ook zacht en aanspreekbaar,
zonder hoogmoed.

Hij/zij moet sober zijn,
makkelijk in de omgang,
bescheiden, niet druk, verstandig,
niet veeleisend, maar vlug tevreden.

Hij/zij moet er steeds naar streven
dat alle schepselen
geluk en vrede kennen mogen,
dat alle schepselen
volkomen gelukkig mogen zijn.

Welk levend wezen ook,
of het nu rondzwerft
of plaatsgebonden is,
breed of lang, klein of groot,
zwak of sterk,
zichtbaar of verborgen,
hier in de buurt of ver weg
of het geboren is of nog moet ontstaan,
alle wezens moeten gelukkig mogen zijn.
Hij/zij mag nooit een ander kleineren
en niemand, waar ook, verachten.
Hij/zij mag niet uit ergernis of vijandigheid
een ander onheil wensen.

Zoals een moeder haar kind,
jaar enig geborene met haar leven beschermt,
zo moet hij/zij voor alle wezens zijn.
Goedheid moet/zij tonen aan heel de wereld
en aan zijn of haar houding moet iedereen
Gods aanwezigheid in de wereld zien.